Het huis van de buren

Wie mijn nieuwe boek heeft gelezen weet dat ik, toen ik net in Japan was aangekomen en nog in mijn kantoor sliep, het appartement er recht naast wilde huren. Het leek me zo heerlijk: drie seconden woon-werkverkeer, een gedeelde internetverbinding, stofzuiger en voorraadkast, en (na het ontmantelen van een tussenschot) een heel lang balkon, zodat ik zelfs “achterom” van huis naar kantoor en vice versa zou kunnen gaan. Maar helaas, ik viste achter het net, en nam in plaats daarvan genoegen met een appartement aan de andere kant van het gebouw, en vijf verdiepingen hoger. Nog steeds handig, natuurlijk.

Maar toen ik vorige week in mijn kantoor zat, speelde zich een soort omgekeerde herhaling van twee jaar eerder af. Ik hoorde gebonk en gepraat, en spotte schoonmaakspullen op de gang. Ik wist direct wat hier gebeurde.

Zelf had ik een week eerder het huurcontract voor mijn woonappartement verlengd. Dit is een Japans gebruik, in mijn ogen niet veel meer dan brute geldkopperij, maar iets waar je niet aan ontkomt: elke twee jaar verleng je je huurcontract, waarbij je de verhuurder een maand huur en nog ongeveer een halve maand administratiekosten moet betalen. Voor wat? Voor niks. Voor dat alles hetzelfde blijft.

Ik had dus net bijgetekend, maar veel Japanners kiezen ervoor om te verhuizen voordat hun contract verlengd wordt. Voor een nieuw huurcontract betaal je namelijk óók een maand huur, een maand sleutelgeld, nog wat “thank you money” voor de eigenaar, en weet ik wat ze nog meer aan extra kosten uit hun duim hebben gezogen. (Het voordeel van de Japanse woningmarkt is dan weer wel dat er absoluut geen woningnood is, en dat het altijd lekker doorstroomt.)

Ik keek op de Japanse versie van Funda, en ja hoor, daar stond het appartement. Iets duurder dan mijn huidige appartement, maar een deel van dat geld zou ik direct besparen als ik mijn internet door zou trekken. Ik twijfelde: Zal ik reageren? De vorige keer werd ik geweigerd, maar of dat nu was omdat mijn buurvrouw al mondeling had toegezegd op de bezichtiging, omdat ik als “unemployed” te boek stond totdat ik mijn bedrijf formeel had opgericht, of omdat de verhuurder een buitenlander-werende hater was, wist ik niet. “Misschien kan je een bezichtiging inplannen?”, opperde François. Ik dacht na. Ik wist het niet.

Toen ik twee jaar geleden de sleutel kreeg van het appartement op de tiende, was het een oud, vies, stinkend hol. Ik heb geschrobd, gepoetst, handgreepjes vervangen, een tatamivloer neergelegd, geluidswerende panelen geïnstalleerd en zelfs een vleermuis uitgezet. Maar al die moeite was niet voor niks, want nu is het een frisse, fijne plek, waar ik in vijf minuten tot rust kom. Had ik zin om die hele toestand vijf verdiepingen naar beneden te slepen? Waarom eigenlijk precies?

Sowieso zouden de tatami’s niet passen, want het appartement had een andere indeling. Ik zou mijn uitzicht op Mt. Fuji verliezen, maar kreeg er dan wel river views voor terug. Ik zou iets meer lawaai kunnen maken, want het appartement grenst alleen aan mijn eigen kantoor, de lift en de hal. Als François nu bij me logeert (in het kantoorappartement), voel ik me een soort juf die elke vijf minuten “shhht!” zegt, zodat we de buurman niet lastigvallen. Maar het zou me ook honderden euro’s sleutelgeld en weet-ik-wat kosten, terwijl ik net voor de tweejarige verlenging van boven had betaald. Verder zou ik overal en nergens mijn adres moeten wijzigen, wat een bezoekje aan city hall en allerlei andere rompslomp met zich mee zou brengen.

“Ik zou het zo fijn voor je vinden als je een keertje ergens langer zou blijven wonen”, zei een ex me ooit. “Jij verhuist echt elke paar jaar of zo.” Ik had er nog nooit zo bij stilgestaan, maar hij heeft gelijk. Ik woon nooit lang op dezelfde plek. Ik ben steeds op zoek naar beter, en in dat proces ben ik bij vriendjes ingetrokken, naar andere steden verhuisd, en nu zelfs naar de andere kant van de wereld. Moet ik het niet eens rustiger aan doen?

“Maar je gaat er wel steeds op vooruit, toch?”, bracht een vriendin ertegenin. Dat is ook waar. Mijn kantoor- en woonappartement waren een voorwaarde om in Japan te kunnen gaan wonen. Het woonappartement had van mij op zich helemaal niet gehoeven, maar dat was een eis van de Japanse overheid. Ik zou het prima overleven in één kamer – al merk ik dat een aparte chillkamer ook z’n voordelen heeft.

Doorpakken

Ondertussen gebeurde er bij François ook van alles. Zijn ex verhuisde, eindelijk. Ze woonde al even in een tijdelijk appartement, maar dat was zo kut dat ze weer terugkwam. Nu, na een jaar of zo, is ze dan eindelijk naar een degelijk nieuw appartement verhuisd. Ze nam een boel spullen mee – al leek het qua rommel weinig uit te maken. Ik wachtte met smart op dit moment, want dit zou betekenen dat ik vaker bij François zou kunnen zijn. Ik zou zelfs een bureautje neer kunnen zetten, zodat ik daar lekker zou kunnen werken.

Nu is mijn autistische hoofd niet zo goed met timelines. Als er iets groots staat te gebeuren, dan stop ik op dat punt met denken en is de wereld erna een soort zwart gat. Dus toen de ex ging verhuizen op datum X, had ik totaal niet bedacht dat er daarna ook nog een hoop moest gebeuren. Dat ze niet álles op die dag mee zou nemen. Dat er spullen zouden achterblijven die ze niet meer wil. En, last but zeker not least, dat er opgeruimd moest worden. Heel. Erg. Opgeruimd moest worden.

En zo liep een “even de salontafel leegruimen voordat we gaan eten” uit op een twee uur durend kruisverhoor: “Wat is dit bonnetje? Waarom ligt dit hier? Van wie is dit?” Gisterochtend werd ik vroeg wakker, en terwijl François nog in zijn bed lag, boende en organiseerde ik de hele badkamer. Was het nodig? Absoluut. Was François er blij mee? Mwah.

Ik ken mezelf inmiddels bijna 40 jaar, en ik weet dat ik in dit soort situaties verander in een soort stoomtrein met kapotte remmen. Ik dender maar door, want alles moet opgeruimd, schoon, en wel nu. Waarom nu? Dat is een vraag die ik voor mezelf probeer te beantwoorden.

Een van de doomscenario’s in mijn hoofd is dat we in een soort impasse terechtkomen, waarin er helemaal niks gebeurt. Ik denk dat dat precies is wat er met François en zijn ex gebeurd is, en ik ken het ook wel uit een aantal van mijn vorige relaties. Als er te vaak gedoe is om een bepaald onderwerp (zoals opruimen of schoonmaken), dan kan dat onderwerp uiteindelijk in een soort taboe veranderen, waar beide partners het liever niet meer over hebben, waarna niemand nog wat doet en beide partijen het probleem heel hard negeren, totdat ze elkaar onderhuids haten. In ons geval zou dat betekenen dat ik steeds minder zou langskomen, waarna hij wellicht denk dat ik hem niet meer leuk vind, waardoor hij steeds minder motivatie zou krijgen om het huis nog een fijne plek te maken… Zie hier, een neerwaardse spiraal. Hoe dat te voorkomen? Door nu even door te pakken, de pleister er in een ferme ruk af te trekken, zoiets.

“We hebben alle tijd”, zegt François. Hij lijkt onrustig te worden van mijn opruimwoede. “Ja, we hebben alle tijd”, herhaal ik. Maar waarom voelt dat dan niet zo?

Leven

Het appartement van de buren kwam beschikbaar – op zich alleen maar een extra optie, maar plots werd ik overvallen door keuzestress. Zou ik het wél genomen hebben, als François er niet was geweest? Als ik niet bezig was met een bureautje in zijn kattenkamer? Verhuis ik ooit uit mijn woonappartement op tien, naar die kamer (maar dan zonder de katten) in het huis van François? Wat brengt me dat? Gezelligheid? Is dat wat ik zoek? Heb ik ook niet mijn me-time nodig? Kan ik het dan niet beter aanhouden? Kijk, de huur is maar zo’n 300 euro. Maar kijk, ik heb ook altijd kantoor nog. Wat zoek ik eigenlijk? Wat wil ik eigenlijk?

“Rust!”, roept mijn hoofd. Ik wil ergens neer kunnen ploffen, en voelen dat het goed is. “Maar dat kan je nu thuis toch ook al? Je komt daar in vijf minuten tot rust, zei je net?” Klopt. Maar ik wil niet alleen maar rust – ik wil ook gezelschap. Totdat ik daarvan overprikkeld raak, dan wil ik weer rust. Ik probeer daar al jaren een balans in te vinden, en in die zoektocht verhuis ik en organiseer ik mezelf steeds een stapje dichterbij perfectie. Toch weet ik nu al dat ik die perfectie niet ga vinden, en dat mijn gepush en gehaast de situatie misschien juist moeilijker maken. Misschien ben ik beter in een leven optuigen, dan in een leven leven.